Uitspraak Dosier rechtbank in Breda

LJN: AX1528, Rechtbank Breda , 801680/05
Datum uitspraak: 11-05-2006
Datum publicatie: 15-05-2006
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: De rechtbank te Breda heeft A. E. veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaren in verband met de moord op A. D. Deze moord werd gepleegd naar aanleiding van een zakelijk meningsverschil tussen E en het bedrijf waarvoor D werkzaam was, met een uiteindelijk belang van 2400 euro. E. is eerder veroordeeld wegens geweldsdelicten. Uit een dubbelrapportage blijkt dat E. lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, dat hij niettemin volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht, dat behandeling geen zin heeft en dat het gevaar van recidive groot is. Uitspraak
RECHTBANK BREDA

Parketnummer(s): 801680/05

1 Partijen. Onderzoek van de zaak.

In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:

[naam verdac[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum en plaats]
wonende te 's-Gravenhage,
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda,

heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht.

2 De tenlastelegging.

De verdachte staat terecht, terzake dat hij op of omstreeks 09 december 2005 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, opzettelijk en met voorbedachten rade A. Deen van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een (hand)vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd op het hoofd en/of het lichaam van die Deen, tengevolge waarvan voornoemde Deen is overleden; art 289 Wetboek van Strafrecht subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 09 december 2005 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, opzettelijk A. Deen van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een (hand)vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd op het hoofd en/of het lichaam van die Deen, tengevolge waarvan voornoemde Deen is overleden; art 287 Wetboek van Strafrecht

3 De geldigheid van de dagvaarding.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.

4 De bevoegdheid van de rechtbank.

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.

6 Schorsing der vervolging.

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

7 De bewezenverklaring.

Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 09 december 2005 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, opzettelijk en met voorbedachten rade A. Deen van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een (hand)vuurwapen meerdere, kogel(s) afgevuurd op het hoofd en/of het lichaam van die Deen, tengevolge waarvan voornoemde Deen is overleden; Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

8 Het bewijs.

De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.

8.1 De bewijsmiddelen.

8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.

8.2.1. Overwegingen omtrent de ontkennende verklaringen van verdachte ter terechtzitting.

Verdachte heeft tijdens de terechtzittingen van 24 maart 2006 en van 28 april 2006 het tenlaste gelegde ontkend. De rechtbank hecht geen geloof aan deze ontkennende verklaringen en overweegt in verband daarmee het volgende.

Verdachte werd op 10 december 2005 door de politie aangehouden. Kort na die aanhouding werd hij voor het eerst door de politie gehoord en heeft hij een gedetailleerde bekennende verklaring afgelegd. Op 11 december 2005 en op 12 december 2005 heeft verdachte opnieuw bekennende verklaringen afgelegd ten overstaan van de politie. De bekennende verklaringen van verdachte bij de politie zijn consistent en gedetailleerd. Zij sluiten bovendien op essentiële onderdelen naadloos aan op de verklaringen van de getuige [naam getuige] en op de bevindingen van de technisch rechercheurs die op de plaats van het delict een sporenonderzoek hebben verricht. Verdachte heeft ter terechtzitting van 24 maart 2006 verklaard dat hij de verklaringen die in het proces-verbaal van de politie als zijn verklaringen zijn opgenomen niet heeft afgelegd en dat de rechercheurs die hem verhoord hebben, hem met een vuurwapen hebben bedreigd. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze beschuldiging aan het adres van de verhorende politiefunctionarissen volstrekt onterecht is. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de politie naar aanleiding van de beschuldiging van verdachte desgevraagd een aanvullend proces-verbaal heeft opgemaakt over de gang van zaken tijdens de verhoren van verdachte. Uit dat proces-verbaal blijkt dat het verbalisanten niet is toegestaan om tijdens het horen van verdachten een vuurwapen bij zich te hebben en dat op naleving van die bepaling wordt toegezien. Het verhoor heeft plaatsgevonden in het arrestantencomplex van de politie Haaglanden. Overigens blijkt uit het aanvullend proces-verbaal dat verdachte door de politie tijdens zijn verhoor ook niet op andere wijze dan door bedreiging met een vuurwapen onder druk gezet is.

Bij gelegenheid van zijn verhoor door de rechter-commissaris in verband met de door de officier van justitie ingediende vordering tot inbewaringstelling, heeft verdachte verklaard: "Ik blijf bij mijn bekennende verklaringen zoals afgelegd bij de politie. Ik heb daar op dit moment niets aan toe te voegen."

Ter terechtzitting van 24 maart 2006 heeft verdachte verklaard dat hij bij zijn verhoor door de rechter-commissaris niet heeft verklaard zoals hiervoor weergegeven en zoals dat is opgenomen in het proces-verbaal van het verhoor dat de rechter-commissaris heeft doen opmaken. In plaats daarvan zou hij tegen de rechter-commissaris hetzelfde hebben gezegd over zijn verhoor door de politie als hetgeen hij daarover ter terechtzitting van 24 maart 2006 verklaard heeft, namelijk dat hij tijdens zijn verhoor door de politie met een vuurwapen bedreigd is en dat hij bij de politie geen bekentenis afgelegd heeft. Deze impliciete beschuldiging aan het adres van de rechter-commissaris van het doen opmaken van een vals proces-verbaal van verhoor, legt de rechtbank naast zich neer, nu daarvoor geen enkele aanwijzing bestaat.

De getuige [naam get[naam getuige], een werknemer van verdachte, heeft bij de politie verklaard dat verdachte op 9 december 2005 tegen hem gezegd heeft dat hij een probleem met de politie had omdat hij de directeur van Fundia doodgemaakt had. Volgens de getuige [naam getuige] heeft verdachte tegen hem gezegd dat hij tijdens het gesprek dat hij met de man had, kwaad geworden was en dat hij een pistool gepakt had en de man in de buik geschoten had en daarna in de kop. Deze verklaring van de getuige [naam getuige] sluit volledig aan op de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie en past ook bij de verwondingen die het slachtoffer Deen als gevolg van de schietpartij heeft opgelopen. Op verzoek van de verdediging is het technisch onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten op de handen van de getuige [naam getuige] alsnog afgerond door het Nederlands Forensisch Instituut. Uit dat onderzoek is gebleken dat op de handen van de getuige [naam getuige] deeltjes zijn aangetroffen die karakteristiek zijn voor schotrestdeeltjes. Daarmee is een relatie aangetoond tussen de getuige [naam getuige] en een schietproces. De aanwezigheid van deze deeltjes op de handen van [naam getuige] is verklaarbaar omdat [naam getuige] zich op het moment van het schieten binnen een afstand van anderhalve meter van het afgevuurde pistool bevond. Uit de aanwezigheid van de deeltjes op de handen van [naam getuige] volgt, anders dan verdachte stelt, dan ook niet dat [naam getuige] degene is geweest die Deen met een pistool beschoten heeft. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, houdt de rechtbank verdachte aan de bekennende verklaringen die hij heeft afgelegd bij de politie en bij de rechter-commissaris en legt zij de ontkennende verklaringen die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd als volstrekt ongeloofwaardig terzijde.

8.2.2. Voorbedachte raad.

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat naar zijn mening geen sprake is geweest van voorbedachte raad bij verdachte. Volgens de raadsman heeft verdachte, zo al bewezen zou zijn dat hij degene was die op Deen geschoten heeft, in een opwelling gehandeld en niet met voorbedachte raad. De rechtbank overweegt in verband hiermee het volgende. Aanleiding voor de schietpartij was een zakelijk verschil van mening tussen verdachte en Fundia Welbond BV over de betaling van volgens verdachte in onderaanneming verricht meerwerk. Verdachte heeft in de ochtend van 9 december 2005 over het meningsverschil een telefoongesprek gevoerd met Deen, directeur van de afdeling vlechtwerken van Fundia. Volgens de eigen verklaring van verdachte was het een verhit telefoongesprek. Verdachte zei tegen Deen dat hij die middag naar Fundia zou komen om verder te praten. Naar eigen zeggen was hij na dit telefoongesprek "over de zeik". Nadat verdachte eerst twee van zijn werknemers had afgezet, is hij naar zijn woning in Den Haag gereden. Daar heeft hij een pistool gepakt. Dat pistool heeft hij in het handschoenvakje van zijn auto gelegd en vervolgens is hij naar het bedrijf Fundia te Raamsdonksveer gereden. Verdachte heeft verklaard dat hij ook tijdens deze rit naar Fundia "over de zeik" was. Toen verdachte bij Fundia aangekomen was, heeft hij in eerste instantie het pistool in zijn auto laten liggen. Nadat hem duidelijk gemaakt werd dat Deen er nog niet was, heeft hij eerst Deen op diens

mobiele telefoon gebeld om te zeggen dat hij er was en met hem wilde praten zoals hij eerder die dag al had aangekondigd. Volgens verdachte werd hij door de afwezigheid van Deen nog bozer en is hij naar zijn auto teruggelopen, heeft hij het pistool gepakt en doorgeladen en heeft hij het doorgeladen pistool in zijn broekzak gestoken. Ongeveer twintig minuten na dat telefoongesprek is verdachte in een vergaderkamer van Fundia in gesprek gegaan met Deen. Bij dat gesprek was aanwezig [naam getuige] verkoper bij Fundia. Verdachte was onmiddellijk voorafgaande aan het gesprek heel erg opgefokt, zo blijkt uit de verklaring [naam getuige]. Volgens [naam getuige] heeft verdachte zowel vóór het gesprek als tijdens het gesprek verschillende malen gezegd: "Als je niet betaalt lossen we het anders op". Op een gegeven moment zei Deen tegen verdachte dat hij geen dreigende taal tolereerde en dat verdachte beter kon vertrekken als hij dergelijke taal gebruikte. Zowel verdachte als Deen stonden toen op. Verdachte nam vervolgens het doorgeladen pistool uit zijn broekzak en richtte dit op Deen. Uit de eigen verklaring van verdachte bij de politie blijkt dat Deen hierop reageerde met de woorden: "Ja, en?". Enkele seconden later vuurde verdachte een aantal kogels af op Deen, die meteen op de grond viel achter het bureau. Verdachte is daarna om het bureau in de vergaderkamer heengelopen in de richting van Deen. Hij hoorde hem op dat moment nog wat zeggen en hij hoorde hem smeken om ermee te stoppen. Verdachte heeft toen nog een keer op Deen geschoten. Op de vraag van de politie waarom hij het laatste schot, waarbij Deen in het hoofd werd geraakt, nog afgevuurd heeft, antwoordde verdachte dat Deen bleef smeken en dat hij daar in zo'n situatie absoluut niet tegen kan. Als Deen was weggekropen of niets meer gezegd had, zou verdachte waarschijnlijk het laatste schot niet meer hebben afgevuurd, zo heeft hij zelf bij de politie verklaard. Nadat verdachte het laatste schot op Deen had afgevuurd, is hij naar buiten gerend en is heeft hij zich uit de voeten gemaakt. Voor het aannemen van voorbedachte raad bij verdachte is voldoende dat vaststaat dat hij tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit om Deen te doden en dat hij gelegenheid heeft gehad tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Uit de hierboven weergegeven beschrijving van de gebeurtenissen die voorafgingen aan de schietpartij blijkt dat verdachte die gelegenheid tot bezinning volop heeft gehad. Allereerst heeft hij heeft hij kunnen nadenken over wat hij, al dan niet voorwaardelijk, van plan was toen hij thuis het pistool thuis pakte en dat meenam in zijn auto. Die gelegenheid tot nadenken bleef gedurende de hele reis van Den Haag naar Raamsdonksveer bestaan. Vervolgens heeft hij kunnen nadenken over wat hij van plan was toen bleek dat Deen nog niet aanwezig was en toen hij, na Deen kort aan de telefoon te hebben gehad, het pistool uit zijn auto is gaan pakken, het heeft doorgeladen en het in doorgeladen toestand in zijn broekzak heeft gestopt. Ook gedurende de tijdspanne van ongeveer twintig minuten tussen het moment waarop hij het doorgeladen pistool in zijn broekzak stopte en het tijdstip waarop Deen bij Fundia arriveerde, heeft verdachte zich kunnen bezinnen. Voorts heeft hij zich na afloop van het gesprek nog kunnen beraden, met name ook tussen het moment waarop hij het pistool uit zijn broekzak pakte en het op Deen richtte en het moment waarop hij het eerste schot loste. Tenslotte heeft hij kunnen nadenken tussen het moment waarop Deen gewond op de grond viel en het moment waarop hij, nadat hij om het bureau heen naar Deen toegelopen was, nog een laatste schot op hem afvuurde. Op grond van deze feiten en omstandigheden verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman en is zij van oordeel verdachte met voorbedachte raad gehandeld heeft.

8.2.3. De lijst met 71 opmerkingen van verdachte die de raadsman bij pleidooi heeft voorgelezen.

Ter terechtzitting van 28 april 2006 heeft de raadsman een door verdachte geschreven lijst met 71 opmerkingen aan de rechtbank overgelegd. Hij heeft deze lijst ter terechtzitting integraal voorgelezen. De raadsman heeft aan de door hem voorgelezen opmerkingen van verdachte geen duidelijke conclusies verbonden, maar heeft volstaan met het enkele voorlezen van de opmerkingen. De rechtbank heeft in de voorgelezen opmerkingen naast de reeds verworpen verweren geen verweren gehoord die niet reeds weerlegd worden door de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen en die nopen tot enige nadere bewijsmotivering.

9 De strafbaarheid van het bewezene.

Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op: Primair: Moord.

10 De strafbaarheid van verdachte.

Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.

11 De straffen en maatregelen.

11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.

Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.

11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor het primair tenlastegelegde op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het wetboek van strafrecht. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. Hij heeft opzettelijk en met voorbedachte raad met een pistool een aantal kogels afgevuurd op A. Deen, waardoor die Deen is overleden. Moord behoort tot de ernstigste misdrijven die het wetboek van strafrecht kent. Een ander van het leven beroven is één van de ergste dingen die men die ander kan aandoen.

Aanleiding voor de schietpartij was een zakelijk verschil van mening tussen verdachte en Fundia Welbond BV over de betaling van volgens verdachte door hem in onderaanneming verricht meerwerk. Dit verschil van mening bestond al langere tijd maar was na eerdere gesprekken tussen verdachte en Fundia Welbond BV gedeeltelijk opgelost. Discussie was er nog over een bedrag van ongeveer 2400 euro. De feitelijke gang van zaken voorafgaand en tijdens de schietpartij is hiervoor onder 8.2 reeds uitvoerig beschreven. Naar die beschrijving wordt hier kortheidshalve verwezen. Verdachte had geen meningsverschil met Deen persoonlijk, maar met het bedrijf Fundia Welbond BV. Deen trad slechts op als vertegenwoordiger van dat bedrijf. Dat verdachte Deen heeft doodgeschoten omdat het verschil van mening tijdens het gesprek op 9 november 2005 niet tot zijn tevredenheid kon worden opgelost, is verbijsterend en volkomen onbegrijpelijk.

De manier waarop en de reden waarom hij de executie van de zwaar gewonde en om genade smekende Deen uiteindelijk met een laatste schot heeft voltooid, zijn weerzinwekkend en geven blijk van de meedogenloze en onmenselijke mentaliteit. Verdachte heeft hierover bij de politie het volgende verklaard: “…Ik zag dat de heer Deen achter het vergaderbureau lag. Nadat ik wist dat Sjaak was weggerend, ben ik om het vergaderbureau heengelopen en zag en hoorde ik dat de heer Deen nog wat probeerde te zeggen. Ik hoorde hem smeken, iets van stop er mee. Dit smeken werkte averechts op mij en ik heb zonder naar de heer Deen te kijken nog een keer in zijn richting geschoten…”.

en

“… U vraagt mij waarom ik het laatste schot toch nog afgevuurd heb. Ik denk toch dat het komt omdat de heer Deen bleef smeken. Ik kan daar in zo'n situatie absoluut niet tegen. Als de heer Deen had weggekropen of niets meer had gezegd dan had ik waarschijnlijk het laatste schot niet meer afgevuurd…”. Uit een proces-verbaal van bevindingen van de politie blijkt bovendien nog van enkele andere veelzeggende uitlatingen van verdachte, namelijk: “… Door verdachte [naam verdachte] werd tijdens het verhoor de opmerking gemaakt dat hij, nadat hij twee keer op Deen had geschoten, weg had kunnen gaan. Hij zei daarbij dat Deen het met twee kogels in zijn buik wel had overleefd maar dat hij er dan met een fruitmand en een week extra vakantie vanaf zou zijn gekomen…” “… Op zondag 11 december 2005 werd verdachte [naam verdachte] wederom gehoord. Tijdens het tweede verhoor plaatste [naam verdachte] de opmerking dat hij zichzelf slachtoffer vond en dat Deen de dader was.

Deen was dood maar zou alsnog gestraft moeten worden…” Op de vraag van de politie of hij spijt had van hetgeen hij gedaan had, was het antwoord van verdachte: “… U vraagt mij of ik spijt heb. Ik heb spijt, omdat mijn leven kapot is. Ik kan mijn gedachten niet van mijn eigen situatie afzetten. U heeft me wel verteld over de vrouw en kinderen van de heer Deen, waarvan ik ook het leven kapot heb gemaakt. Ja, ook dat is erg, maar ik kan mijn gedachten niet van mijn eigen situatie afkrijgen…”

Dat verdachte geen enkele spijt heeft van wat hij gedaan heeft blijkt niet alleen uit hetgeen hij bij de politie verklaard heeft, maar ook uit het feit dat hij, na aanvankelijk een volledige bekentenis te hebben afgelegd, die bekentenis ter terechtzitting heeft ingetrokken en de gepleegde moord in de schoenen heeft proberen te schuiven van de getuige [naam getuige]. Ook hier geeft verdachte blijk van een totaal gebrek aan invoelingsvermogen. [naam getuige] heeft immers gezien hoe zijn bevriende collega Deen door verdachte beschoten werd. Dit was voor hem een zeer schokkende en beangstigende gebeurtenis die hij wellicht nooit meer zal vergeten. Van de herinnering aan die gebeurtenis zal hij waarschijnlijk nog heel lang last houden. Dat alles laat verdachte blijkbaar koud. Hij wil slechts zijn eigen verantwoordelijkheid voor wat er gebeurd is ontlopen.

De moord op Deen is voor alle medewerkers van het bedrijf Fundia een bijzonder schokkende ervaring geweest en de effecten daarvan zullen voor hen nog lang voelbaar zijn. Ook in de gemeenschap van Raamsdonksveer heeft deze moord een enorme schok teweeg gebracht. Degenen die echter van dit gruwelijke misdrijf het meest te lijden hebben, zijn de nabestaanden van Deen, te weten zijn vrouw, zijn kinderen en zijn moeder. De moord op Deen heeft hen onherstelbaar leed en verdriet gebracht. [naam van vrouw van slachtoffer] echtgenote van Deen, heeft hierover in haar ter terechtzitting door haar broer voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring op indringende wijze melding gemaakt.

Verdachte is eerder met justitie in aanraking gekomen wegens het plegen van geweldsmisdrijven. In 1993 werd hij veroordeeld voor poging tot moord en poging tot zware mishandeling. In mei 2005 werd hij veroordeeld in verband met meermalen gepleegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Omtrent verdachte is een psychiatrisch rapport opgemaakt door drs. Masthoff, psychiater. Dat rapport houdt onder meer het volgende in:

“… Bij betrokkene was ten tijde van het ten laste gelegde geen sprake van een psychiatrisch ziektebeeld. Wel leed hij op dat moment aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hoewel een dergelijke persoonlijkheidsstoomis in het algemeen (en dus ook bij betrokkene) invloed heeft op gedachtegoed en gedragspatroon, wordt… geadviseerd om hem toerekeningsvatbaar te verklaren, omdat zijn gedragingen voorafgaande, ten tijde van, en direct na het ten laste gelegde, mits bewezen geacht, als koel en berekenend gezien kunnen worden en niet als voortkomende uit zodanig controleverlies dat sprake kan zijn van enige mate van verminderde toerekenbaarheid. Gesteld worden dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis van betrokkene zijn gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde heeft beïnvloed door middel van de specifieke kenmerken van zijn persoonlijkheidsstoomis, te weten: agressie-regulatie problemen, koele berekenbaarheid en een lacunaire gewetensfunctie. De agressieregulatie problemen van betrokkene en de eerder door hem gepleegde geweldsdelicten verhogen de kans op recidive…

Voor recidive zijn van belang:
- de kenmerken van de antisociale persoonlijkheidsstoomis van betrokkene en dan met name, de agressie-regulatieproblematiek, de koele berekenendheid en de lacunaire gewetensfunctie;
- de justitiële voorgeschiedenis van betrokkene waarin eerdere geweldsdelicten vermeld worden
- indien betrokkene door externe factoren in conflict raakt met derden is er, gezien zijn persoonlijkheidskenmerken een verhoogde kans op hernieuwde geweldsdelicten.

Op basis van het huidige onderzoek wordt geen behandeling geadviseerd voor betrokkene, daar niet te verwachten valt dat hij hiervoor gemotiveerd is en evenmin te verwachten valt dat dit de kans op recidive duidelijk zal doen afnemen… “

Drs. Van Kemenade, psycholoog, heeft omtrent verdachte een psychologisch rapport opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:

“… Onderzochte ontkent in dit onderzoek het hem tenlastegelegde. Hij komt met een geheel ander verhaal dan het bekennende verhaal dat hij tijdens de verhoren door de politie vertelde… Gesteld kan worden dat uit het verloop van beide verhalen blijkt dat onderzochte zichzelf een gedragslijn toedicht waaruit blijkt dat hij in vrijheid keuzes kon maken en maakte. Dat geeft aan dat zijn gedrag op die momenten overwogen tot stand kwam. Dat betekent dat hij verantwoordelijk gesteld kan worden voor zijn gedrag op die momenten. Mocht het hem tenlastegelegde bewezen kunnen worden dan is hem in zijn geheel toe te rekenen…

Onderzochte is lijdende aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De kans op een recidive van gewelddadig gedrag is aanzienlijk… Onderzochte schendt gemakkelijk de rechten van anderen op momenten dat hij dat in zijn belang acht… “

De rechtbank neemt over de conclusie van beide gedragsdeskundigen dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht en zij maakt die conclusie tot de hare.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde en bovendien niet voldoende rekening houdt met de noodzaak die bestaat om de samenleving langdurig te beschermen tegen het aanzienlijke risico dat verdachte op enig moment opnieuw een ernstig geweldsmisdrijf zal begaan. Omdat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is te achten voor het bewezenverklaarde en omdat behandeling van verdachte, nog daargelaten dat hij daarvoor niet gemotiveerd is, het gevaar op recidive niet zal verminderen, is oplegging van een zeer lange gevangenisstraf de enige mogelijkheid die er is om de maatschappij tegen hem te beschermen.

De rechtbank acht het noodzakelijk om een zwaardere straf aan verdachte op te leggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf en zij is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur.

12 De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing berust op de artikelen 10 (oud), 27 en 289 (oud) van het wetboek van strafrecht.

13 De beslissing.

RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.

Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.

Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermeld misdrijf.

Zij verklaart verdachte deswege strafbaar.

Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWINTIG JAREN.

Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf.

Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, mr. Peters en mr. Holtkamp, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Klostermann en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 mei 2006.